pad

{{pad}}{{/term}}

I 〈het〉

1 [algemeen]sentier 〈m.〉 ⇒ 〈ook figuurlijk〉chemin 〈m.〉

2 [computer]chemin d'accès

♦voorbeelden:

1   het pad van de deugd bewandelen • suivre le chemin de la vertu

     iemand op het goede pad brengen • remettre qn. sur le droit chemin

     op het goede pad zijn • être dans le droit chemin

     〈figuurlijk〉 platgetreden paden volgen • suivre les sentiers battus

     op het rechte pad zijn, blijven • être, rester dans le droit chemin

     van het rechte pad afraken • sortir du droit chemin

     iemand van het rechte pad afbrengen, iemand op het slechte pad brengen • détourner qn. du droit chemin

     zich op het slechte pad begeven, het slechte pad opgaan • s'engager sur la mauvaise voie

     〈figuurlijk〉 het pad effenen voor iemand • frayer le chemin à qn.

     een pad inslaan • prendre un sentier

¶   op pad gaan • partir

     zij is altijd op pad • elle est toujours en route

II 〈de〉

1 [biologie]crapaud 〈m.〉

♦voorbeelden:

1   zo dik als een pad • gros comme un tonneau

Deens-Russisch woordenboek. 2015.